Henricus Braunius (1743-1808) zijn eerste standplaats was Nes op Ameland. Hij schrijft in het kerkboek:Na ‘t vertrek van de Wel Eerw: Heer Petrus Steensma na Gerkers Klooster in Vriesland ben ik Henricus Braunius S:S: M Cand: onder ‘t Eerw Classis van Leeuwarden , alhier te Nes tot Gewone Herder en Leeraar beroepen, door Zijne Doorlugtige Hoogheid de Here Prince van Orange en Nassau Willem de Vijfde als Souvereine Erfheerlijkhr Ameland. Ik ben plegtig afgehaald door de Regerende Gereformeerde Volmagt Hendrik Minnes Dijxtra en de oudste Ouderling Lieuwe Claases den 1 April 1772. Ik ben daarop de 5 April 1772 hier in mijn Dienst bevestigt door mijn Gelievde Vader den Weleerw Heer C: H: Braunius Evangelie Dienaar te Vrouwen Parochie op ‘t Bild in Vriesland, daartoe benoemt door sijn Doorlug: Hooghr: en dat wel met de woorden van Paulus tot sijn soon Timoteus 2 Timoth: 4: 1,2. Hierop heb ik Den 12 April mijn plegtige intre rede gedaan met de woorden van Paulus 1 Corin: 2: 1-5. Hij was in zijn eerste jaar te Nes in Ameland in de maand september enige tijd afwezig, waarschijnlijk in verband met zijn huwelijk op 10 september 1772 met Janke Durks Drijfhout. Hij had de Groninger student M. Meiners in die periode toestemming gegeven in zijn gemeente oefening te houden. Dat is op een rel uitgelopen, toen deze student zijn taak volgens sommige gemeenteleden wat al te rigoureus aanpakte. Hij hield meerdere diensten en organiseerde ook andere bijeenkomsten. In zijn boek " De
Gereformeerde kerk van Ameland, 1611-1816" (Leiden,1912) schrijft mr. J.
Loosjes hier (blz. 95) het volgende over: De substituut baljuw Wetzens lichtte dus Prins Willem V hierover in. Deze laatste had als eigenaar van het eiland het beroepingsrecht en liet in een plakkaat zijn afkeuring blijken over deze gang van zaken, waarop de student werd opgepakt en gevangen gezet. Later werd hij van het eiland verbannen. De student liet het hier echter niet bij zitten en schreef een verweerschrift. De decaan van de theologische faculteit in Groningen stuurde zijn pedel naar de drukker Hoitsema om deze te waarschuwen dit verweerschrift niet te drukken. Daarop wist Meiners een andere drukker zover te krijgen dat het stuk in druk verscheen. Het was getiteld "Verdediging van M. Meiners Stud. te Groningen, waarin met Attestatien van den Wel-Eerw. Heer BRAUNIUS, de Ouderlingen der Kerkenraad te Nes en veele anderen beweezen wordt : dat hy met derzelver volkomene toestemming op den 6 Sept. 1772 te Nes op Ameland heeft geoeffend". "Te Groningen, By HENDRIK CREBAS, Boekverkoper in de Grote Krom-Elleboog MDCCLXXII." Op verzoek van de student stuurde Henricus hem de volgende verklaring toe: "Ik ondergeschrevene, bekenne an M. Meinderts, Stud: te Groningen, toegestaan te hebben, om in myn afwezen van myn gemeente eene oefening te houden, biedende daartoe myne kamer aan, zoo zulks geschiede met toestemming van myn Kerkenraad, in de veronderstelling dat zulks niet op Zondag zoude geschieden. H.BRAUNIUS, Evangeli Dienaar in de Gereformeerde Gemeente te Nes op Ameland." Met deze verklaring was de student het niet eens. Er was niet over al of niet op zondag preken gesproken evenmin over slechts een enkele oefening. Daarom verzocht hij Henricus een betere "attestatie" te sturen. Deze stuurde een nieuwe die luidt als volgt: "Ik ondergeschrevene getuige toegestaan te hebben, dat M. Meinderts Stud. te Groningen, in myn afwezen van myn Gemeente, mogte oefening houden, zonder my bepaalt te hebben, tot eene of meer, by my zelf veronderstellende, dat ‘t maar eens geschieden zoude. HENRIKUS BRAUNIUS, Evangeli Dienaar in de Gereformeerde Gemeente te Nes op Ameland. Nes op Ameland den 18 October 1772." Ook een aantal gemeenteleden liet Meinders zo’n verklaring opstellen. Voorst schreef hij de vorige predikant van Nes, P. Steensma aan, die nu dominee in Gerkesklooster was, met de vraag of deze wilde verklaren dat de gemeenteleden die achter Meinders stonden, respectabele gemeenteleden waren. Ds. Steensma stuurde daarop het volgende briefje: "De Perzoonen die UWED: verklaringe aangaande deszelfs gedrag, en wedervaren op de Heerlikheid Ameland ondertekend hebben, zyn my alle zeer wel bekent, ik weete dat daar onder is een uit de VOLMAGTEN zynde de eerste onder de Borgerie, en in Rang boven Burgemeesters, twee Regeerende Ouderlingen, en de Predikants meid, en vorders ook de zulke die of uit de Mennisten, en de Papisten uit overredinge der waarheid, zyn overgegaan tot de Gereformeerden, of in onze Kerke zyn opgevoedt, en die gezond in de belydenis, en onergerlyk van leven, en wandel zyn; (caeteris omissis). Myn wens is dat UWE zich door waarheidt en geregtigheidt, noch eens geredt mag vinde. Gerkesklooster den 17 October P. STEENSMA 1772 Waarschijnlijk was hier sprake van een twist, ontstaan door verschillen in opvatting van piëtistische en orthodoxe aard. In 1776 neemt hij afscheid van zijn gemeente in Nes. Hij schrijft dan in het kerkboek: Hier heb ik de tijd van bijna vijf jaar ‘t Leerraarampt bedient, want verroepen sijnde na de Gemeente van St Jansga en verder onderhorige onder ‘t Eerw Classis van Sevenwouden, heb ik den 23 Octob: 1776 hier mijn afscheid gepredikt met den Segen van Paulus 2 Corinth: 13: 13. ‘S nademiddags na mijn Afscheid preek geeindigt was kwam de bekendmaking aan de Eerw Kerkenraad dat in mijn plaats beroepen was de Eerw Heer Georgius Tresling S: S: minis: Cand: onder ‘t Eerw Classis van Leeuwaarden en de predik dienst waarnemende te Amsterdam: sijnde sijn Eerw Acte van Beroeping door sijn D: H: getekend op die selve Dag op welke de Acte van mijn dimissie ook getekend was. Soo dat dese Gemeente nu niet herderloos geweest is. God overstorte den Nieuw beroepen Leerraar met sijn Geest en genade, en doe hem bijnnen korten met een Vollen Segen des Evangeliums overkomen en hier tot nut en genoegen van de gemeente sijn.
In het kerkboek van Sint Jansga valt het volgende te lezen:
Zijn vertrek uit Sint-Jansga in 1782 staat als volgt genoteerd: 1782 is Do Henrikus Braunius verroepen na de Knipe en heeft den 9 Juni van dese gemeente afscheit genomen uit Hebr. 13 vs 20: 21 "De God nu des vredes" et et. Na zijn overlijden op 19-08-1808 wensen de vier kinderen (de jongste is dan 27 jaar) geen gebruik te maken van de hulp van de ringbroeders die ten voordele van weduwe of kinderen van de overleden predikant gedurende een jaar de dienst willen waarnemen: "Zijne vier kinderen doen afstand van het ‘annus gratiae’" |
|